Ik ben opgegroeid in een woonwijk waar ik, 23 jaar later, nog steeds woon. Er is veel veranderd, maar de inhoud is nog altijd hetzelfde gebleven. De wijk kent 4.000 nuchtere Zwollenaren die je niet snel in de weg zit. Het winkelcentrum kende veel leegstand, maar is door de grote renovatie in 2009 uit het dal geklommen. De bouw van twee moderne flats hielpen daaraan mee. Het burgerlijk bestaan doet mij goed: ik weet wat ik van dit leven mag verwachten, wie er voor mij zorgt als ik ziek ben en waar ik op kan rekenen als ik oud ben. Maar steeds vaker leeft er bij mij de vraag: “ben ik wel vrij?”. Is dit de keuzevrijheid die ik verwacht? In deze column kom ik tot de ontdekking dat vrijheid ontstaat bij het hebben van vrienden en familie. In deze context is vrijheid het hebben van mogelijkheden om dingen in het persoonlijke leven te ondernemen.

Hoe ziet mijn leven eruit?

De buurman is accountmanager, de overbuurman ondernemer. Iets verderop wonen mensen met een bijstandsuitkering, iets daarop met een AOW. Een gemêleerde wijk. Iedereen heeft een fiets en de meesten rijden een klein, 3 deurs 1.4 liter autootje. Ze rijden op de snelweg allemaal maximaal 100km per uur. Hun kinderen gaan naar school en zitten na school veelal te gamen. Een tendens dat ik in mijn jeugd, waar ik opgroeide met Pyjama Sam en later Battlefield 2, al veel van heb meegekregen. Veel overlast heb je hier niet, hooguit met oud en nieuw. De politie en ambulance zien we hier zelden, de brandweer vrijwel nooit.

Mijn jeugd verliep niet vlekkeloos: ik werd twee keer ziek en dat zorgde voor de nodige problemen. Toch is het uiteindelijk altijd weer goed gekomen. In mijn leven heb ik veel achter de computer doorgebracht en nu, nu ik HBO-ICT studeer en tegelijkertijd een zelfstandig ondernemer ben, doe ik dat nog steeds. Veel is er buiten niet te doen: we hebben een sportschool op de hoek, kennen een zwembad, een reusachtige bioscoop, een paar cafe’s en nog wat andere sport activiteiten, zoals golf en tennis. Mijn leeftijdsgenoten zijn echter nergens te vinden.

Met wie trek ik op?

Zoals je leest zijn mijn leeftijdsgenoten (19-24) nergens te bekennen. Anders gezegd: ik zie niemand waar ik na school mee afspreek. De vraag wat ik zou kunnen doen als ik met iemand afspreek, kan ik niet beantwoorden. Wandelen, een tosti bakken of de tuin aanharken is het leukste dat ik kan bedenken. Alcohol drinken doe ik niet en samen een filmpje kijken vind ik niet leuk; daar ben ik veel te snel voor afgeleid. De jongens uit mijn klas zijn echte IT’ers. Wij zitten, net zoals alle andere opleidingen, in ons eigen gebouw. Samenwerken met de andere opleidingen, zoals media & journalistiek, zit er niet blij. De hogeschool waar ik nu studeer is al blij als het de lessen van alle 24.000 leerlingen in goede lijnen kan laten verlopen, laat staan dat er dan nog ruimte is om workshops, feesten en lezingen te organiseren. In dat opzicht had ik beter bij een universiteit gepast: daar ga je dieper in op de theorie en die theorie kan je vervolgens, door middel van een studiesessie of lezing, met anderen delen. Zo creëer je enige cohesie tussen de opleiding en de leerlingen. Mijn ambitie om door te leren staat dan ook vast.

Mijn familie zie ik niet. Mijn vader is politiek vluchteling en heeft al zijn familie achtergelaten in Iran. Heen en weer reizen zit er voor mij, mijn vader en zijn familie niet bij. Oppervlakkig contact, in gebrekkig Engels, is dan de enige optie om met mijn neven, ooms, tantes, oma, opa en halfzus te communiceren. Mijn moeders familie is ook al een apart geval: dat zijn carrièretijgers. Slim, op zichzelf en proberen continue aan het perfecte plaatje voldoen. Als de een het beter heeft, dan moet de ander het beter hebben. Deze drang heeft de familie al twintig jaar steeds verder uit elkaar geduwd.

Wat heeft dit met (keuze)vrijheid te maken?

Vrijheid is dat ik morgen naar mijn familie kan, dit weekend met een stel hipsters door het bos cross en door de weeks met leeftijdsgenoten kennis uitwissel. Die vrienden en familie heb ik nog niet ontmoet. Had ik in Iran gewoond, dan zag dit artikel er heel anders uit: dan had ik familie gehad die op elkaar gericht is, maar hadden we, vanuit de politiek, weinig openbare vrijheid gehad om te gaan en staan waar we willen. De vraag of ik wel vrij ben, heeft weinig met het beleid vanuit Den Haag te maken, maar meer met de tendens dat er (vanuit mijn familie) hard gewerkt moet worden. Werken voor een werkgever drijft familie en vrienden uit elkaar. Familie en vrienden bezig houden kan daardoor net zo goed als werk worden gezien. David Allen, auteur van Getting Things Done, bevestigt dat in zijn boek (hfd. 1.). Het voelt wat mij betreft als een parttime baan om met iedereen goed contact te onderhouden, zeker nu iedereen elkaar continue via Whatsapp van informatie voorziet en verwacht dat je snel terug reageert.

Als ik mag samenvatten wat ik onder vrijheid versta, dan is het wel dat ik op ieder moment wil kunnen genieten van de gezelligheid die ik kan hebben met vrienden en familie. Om een of andere reden zijn mijn vrienden en familie op zichzelf. Dat kan komen omdat ze hard moeten werken, kinderen hebben of omdat het gewoon nerds zijn; wel kan ik stellen dat dit ons alleen maar meer uit elkaar drijft en daarmee onze eigen vrijheid inperkt.