Een camera dat bepaalt hoeveel ruis er te zien is en wat de beste sluitertijd is. Ik weet niet hoe het in jouw geval afliep, maar bij mij konden de foto’s direct de kliko in. Daarom ging ik over op handmatige belichting. Dat deed ik door met de sluitertijd, diafragma en ISO-waarde te spelen. In dit bericht lees je waar ik begonnen ben.

De driehoek

Als je de belichting handmatig instelt, heb je te maken met drie variabelen. Dit zijn ze:

  • Sluitertijd
  • Diafragma
  • Ruis (ISO waarde)

Als je de sluitertijd verdubbelt, kan de ISO-waarde worden gehalveerd. Als je de ISO-waarde halveert, zal je de sluitertijd of het diafragma moeten vergroten. Zo zie je al dat deze drie voortdurend met elkaar in verbinding staan. En daar moet je continue rekening mee houden; gelukkig zijn er een aantal tips die het je makkelijker maken.

> Sluitertijd

Een hoge sluitertijd betekent minder lichtinval. Dat komt omdat de sensor minder lang open staat, waardoor er minder licht in de sensor belandt. Met een hoge sluitertijd bevries je het beeld: als er een F1 racewagen langs scheurt en je gebruikt een sluitertijd van 1/4000, dan zal de F1 racewagen in de foto bevroren worden. Fotografeer je met een sluitertijd van 1/640, dan zul je bij de wielen enige vervaging zien. Je zal een gevoel van snelheid krijgen in de foto. Wil je dit in de praktijk zien? Bekijk dan deze korte video.

De gouden vuistregel is dat je de sluitertijd altijd boven je brandpunt houdt: fotografeer je op 200mm, dan is het advies om op minimaal 1/200 te fotograferen om bewegingsonscherpte te voorkomen. Image Stabilisation (IS), een monopod of eens statief kan helpen om de schokbewegingen te verminderen.

> Diafragma

Ik ben dol op het fotograferen met een groot diafragma. Maar wat is nu precies groot en klein? We spreken van een groot diafragma wanneer de lens wijd open staat: op dat moment is er veel lichtinval. De foto kan hierdoor last krijgen van vignetting, wazige hoekjes en vervormingen. Dit ligt aan de kwaliteit van je lens; maar wees gerust: ook high-end lenzen hebben hier last van. Ondertussen krijg je bij een groot diafragma wel de voordelen van bokeh: hoe groter het diafragma, hoe meer achtergrondvervaging je ziet. Ga je naar een kleiner diafragma, dan valt er minder licht in de lens, waardoor je de ISO waarde of sluitertijd moet verhogen. Ondertussen wordt dan ook de achtergrondvervaging minder, wat uiteindelijk weer minder diepte in je foto geeft. Wel heb je dan minder last van vervormingen, en merk je dat je foto een stuk scherper wordt. De diafragma is dan ook vooral leuk om mee te spelen in verschillende situaties; in deze video wordt het verschil tussen groot en klein nog eens uitgelegd.

Uit persoonlijke ervaring heb ik er uiteindelijk voor gekozen om twee primes aan te schaffen: een 24mm f1.4 en een 85mm f1.4. In principe kan ik hier al mijn werk mee fotograferen zonder dat ik concessies maak in bijvoorbeeld de sluitertijd. In de high-end segmenten zie je dat je fors betaalt voor een lager diafragma, zeker met zoomlenzen. Maar voor primes, lenzen die niet kunnen zoomen, valt de prijs nog relatief mee.

> ISO waarde (ruis)

Ik heb nooit het voordeel van een hoge ISO waarde gezien, behalve dan wanneer het niet anders kan. Een ISO waarde van boven de 400 vertekent het beeld doordat er ruis zichtbaar wordt binnen je foto. Er zijn twee soorten ruis: grofkorreligheid en kleurruis. In die laatste versie zal je niet meer kunnen bepalen welke kleur er zichtbaar was; de ruis vertekent het beeld en laat in plaats hiervan rode, blauwe of groene artefacten zien. En ja, ook de high-end full frame camera’s hebben hier last van. Ik gebruik dan ook liever een statief, een flitser of een lens met een groot diafragma, dan dat ik mijn iso-waarde omhoog schroef. Hier wordt het nog eens uitgelegd.

Zoals je leest zijn dit de variabelen. Extra belichting noemen we ook wel een extra stop: als je van f2.8 naar f4.0 verandert, mist je camera welgeteld 1 stop. Dit kan je compenseren door de ISO waarde te verdubbelen, of de sluitertijd te verlengen. Hiermee breng je jouw foto weer op het oude belichtingsniveau.

RAW of JPEG schieten?

Afhankelijk van het onderwerp raad ik je aan om altijd in RAW te schieten. Die foto’s bevatten, vaak in een bestand van rond de 20Mb, alle informatie om je foto achteraf opnieuw te reconstrueren. Met de Sony A7 camera zie je dat je heel makkelijk 1 á 2 stops kan toevoegen als je een RAW foto hebt, in tegenstelling tot JPEG; die foto’s kan je maar beperkt bewerken in bijvoorbeeld Photoshop. Veelgebruikte progamma’s om deze foto’s te bewerken zijn Adobe Lightroom en Capture One.

Het gebruik van flitsers

Een flitser kan je afstellen. Dat is maar goed ook, want dan weet je hoeveel licht je kan verwachten. Bijna alle flitsers hebben een TTL-waarde, dat wordt weergegeven als 1/1, 1/32, 1/128 (enz.) Dit staat voor het vermogen; 1/1 betekent dat je flitser op vol-vermogen (dus maximum belichting) fotografeert Nu is het aan jou de taak om te bepalen wat het verschil is tussen het gebruik van een flitser: hoeveel flash-stops (f-stops) worden er toegevoegd op het moment dat je de flitser aanzet? Zijn dat 5 f-stops; dan weet je dat je met een TTL-waarde van 1/64 of 1/128 je foto met één f-stop extra belicht. Eén f-stop staat gelijk aan een twee keer zo hoge sluitertijd of twee keer zo een lage ISO-waarde. En dat komt goed van pas in donkere situaties, bij portret-, macro en productfotografie. Wil je dit nog eens duidelijk uitgelegd hebben, dan raad ik je aan deze video te bekijken.